Dat wetenschappers het vaak met elkaar oneens zijn over de wijze waarop een sociaal fenomeen begrepen moet worden is niet nieuw. Maar al te vaak gaat men er echter van uit dat wetenschappelijk onderzoek een consensusopvatting uitdraagt die breed gedeeld is onder de vakgenoten, en gaan de (soms hevige) debatten die eigen zijn aan het wetenschappelijk veld verloren. Zo ook met het artikel “Fudamentalisme en Islam geen marginaal fenomeen” van De Standaard journalist Ruben Mooijman. Door een gerespecteerde politieke wetenschapper, Ruud Koopmans, aan het woord te laten over de kijk die moslims aanhouden ten aanzien van de grondwet, homoseksuelen of de Koran krijgt de lezer een verhaal voorgeschoteld waarbij er op wetenschappelijke basis gestaafd is dat een grote meerderheid van ‘onze’ moslimmedeburgers opvattingen koesteren die haaks staan op die van onze samenleving. Hiermee is dan ook het vandaag zeer populaire beeld bevestigd dat er een probleem is met de islam en dat deze religie, meer dan andere religies, moeilijk in te passen is in onze samenleving.
Het is echter belangrijk om stil te staan bij het soort van onderzoek dat tot zo’n conclusies leidt, dat meestal bestaat uit survey onderzoek en attitude metingen. Zulke onderzoeken mogen dan het voordeel hebben de opinie van duizenden mensen te kunnen peilen, één grote onbekende in het verhaal – die nochtans cruciaal is voor een goed begrip van de situatie – blijft nochtans hoe deze te interpreteren. Zo blijkt uit het onderzoek van Koopmans dat een groot deel van de moslims zich schaart achter het geopenbaard karakter van de Koran en deze zelfs lijkt te verkiezen boven de grondwet. We zien verder ook dat de hostiliteit ten aanzien van andere groepen (homoseksuelen, joden of het ‘Westen’) beduidend groter lijkt te zijn bij moslims dan bij Christenen. Ten slotte blijkt de mate van religiositeit bij moslims veel hoger te zijn dan bij andere groepen.
Wanneer we deze gegevens echter in overschouw nemen, en deze in dialoog laten gaan met etnografisch of kwalitatief onderzoek, dan komen we tot heel andere conclusies. Zo blijkt uit ons onderzoek, maar ook dat van tal van andere collega’s, dat het geopenbaarde karakter van de Koran een cruciaal gegeven is voor vele moslims. De Koran vormt voor vele moslims immers een centrale leidraad in de organisatie van hun geloof en religieuze praktijk en geeft vorm aan de manier waarop hun moslim-zijn betekenis krijgt. Dat voor velen de Koran boven de grondwet zou komen te staan hoeft dan ook niet te verbazen. Dat betekent echter niet dat het een of/of verhaal is. We zien immers ook dat zo’n geloofsopvatting velen er niet van weerhoudt om op een actieve wijze te participeren in de maatschappij. Etnografisch onderzoek toont bovendien aan dat religiositeit vaak een positieve impact heeft op verantwoord burgerschap en sociaal engagement. Bovendien stellen wij vast dat een geloof in het geopenbaard karakter van de Koran een veelheid aan interpretaties niet in de weg staat. De verzen uit de Koran zijn doorheen de geschiedenis van de Islam, en worden nog steeds vandaag op zeer uiteenlopende manieren geïnterpreteerd. Voor de meeste gelovigen gaat het bovendien vooral om die persoonlijke band met de Koran, en hoe deze ingezet kan worden in hun dagdagelijkse praktijk.
Een ander conflictpunt dat Koopmans ontwart heeft te maken met de relatie tot de ‘andere’, waarbij vooral aandacht zal uitgaan naar homoseksuelen, joden en het Westen. Ook hier zien we dat ‘fundamentalistische’ moslims beduidend hoger lijken te scoren dan christenen. Nochtans is het belangrijk stil te staan bij de betekenis van elke vraag alvorens hier algemene conclusies uit te trekken. Daar waar de opvattingen ten aanzien van de ‘joden’ of het ‘Westen’ gelezen moeten worden tegen een achtergrond van internationale conflicten, kunnen we in het geval van homoseksualiteit effectief spreken van een ‘waardenconflict’. Homoseksuele relaties aanvaardbaar maken is een heikel punt in vele delen van de wereld, ook in Europa en niet alleen bij moslims. Men herinnert zich nog vers de honderdduizenden (overwegend katholieke) Fransen die op straat kwamen tegen de ‘Mariage Pour Tous’ in Frankrijk drie jaar geleden. Intussen lijkt homoseksualiteit echter tot hét thema te zijn uitgegroeid om op een al te makkelijke wijze een scheidingslijn te handhaven tussen “ons” en de “moslims”.
Tot slot is het ook belangrijk stil te staan bij de limieten van zo’n attitudemetingen en wat ze ons niet toelaten te zien, m.n. de manier waarop mensen in staat zijn om in een alledaagse context, ondanks zeer tegenstrijdige opvattingen, toch samen te leven. Vele van onze informanten zouden volgens de studie van Koopmans als ‘zeer religieus en zeer fundamentalistisch’ worden bestempeld en dus (theoretisch) niet in staat zijn om te functioneren in deze samenleving. Nochtans zullen vele van deze profielen studeren, werken, stemmen en goede relaties onderhouden met hun collega, buur of leerkracht die homoseksueel is, zonder enige tegenstrijdigheid te ervaren met hun persoonlijke religiositeit, wel integendeel. Attitudemetingen hebben misschien het voordeel een snel overzicht te bieden van de heersende meningen, maar hun limieten liggen ook daar. Veel blijft ongekend over hoe deze ‘opvattingen’ en ‘meningen’ uitgedragen worden in het alledaags leven. Welk soort van spanningen ze creëren, en hoe ze telkens opnieuw worden herzien en/of onderhandeld blijft hier buiten beschouwing. En het is juist in die cruciale onderhandelingen dat het samenleven mogelijk wordt gemaakt.
Nadia Fadil is docent bij de vakgroep antropologie en verbonden aan het Interculturalism Migration and Minorities Research Center van de KU Leuven en verricht onderzoek naar migratie en Islam in Europa. Ze is lid van de Raad van Bestuur van ORBIT vzw.
Mieke Groeninck is verbonden aan de Gülen Chair for Intercultural Studies en het Interculturalism Migration and Minorities Research Center van de KU Leuven en verricht een doctoraatsonderzoek over Islamitische kenniscentra in Brussel.